top of page
IMG_7552.JPG

De Oorsprong van Dualiteit

Het leven zit vol met tweeslachtigheid. Het ligt niet enkel aan de basis van het menselijke leven maar
het maakt een integraal deel uit van de natuur zelf. Elk levend organisme is zowel roofdier als prooi.
Tegelijkertijd voeden levende organismen zich aan hun omgeving en zijn ze zelf voedsel voor
diezelfde omgeving. In de natuur merken we hieromtrent geen conflict in zoverre dat elk levend
wezen deze dualiteit lijkt te ‘kennen’ en zij enkel hun best doen om te overleven in de omgeving
zoals die zich aan hen presenteert. Het stoort hen niet. Voor de mens veroorzaakt deze dualiteit,
waar elk individueel leven mee geconfronteerd wordt, een hoop pijn en stress. Het verschil tussen
mensen en dieren ligt in het feit dat mensen intens bezig zijn met elk individueel leven in de zin dat
zij de dualiteit van leven en dood niet als gelijkwaardige partners zien van het leven zelf. Ze falen in
het omarmen van deze dualiteit en beschouwen enkel het leven als een ‘goede’ optie, waardoor de
dood de vijand wordt die overwonnen moet worden. Dit is zo stilaan een obsessie geworden voor de
moderne mens, hetgeen een ongelooflijke spanning legt op ons bestaan hier en hetgeen ons een
soldaat maakt in een oorlog die nooit gewonnen kan worden.

 

Aangezien we deze dualiteit in alle aspecten van het leven tegenkomen kunnen we er niet onderuit
en kunnen we het ook niet negeren. Wij vinden het niet eerlijk, en als het oneerlijk is dan voelen we
ons genoodzaakt om er iets aan te doen. Maar om effectieve maatregelen te treffen zou het nuttig
zijn als we weten waar deze dualiteit vandaan komt en hoe het onze levens penetreert. Het is enkel
door het verwijderen van de oorzaak dat we acties kunnen ondernemen die voor een permanente
oplossing zorgen voor wat wij als een groot probleem in het leven ervaren. Tweeslachtigheid creëert
een hoop conflicten, reikend van discussies tot echte oorlogen, waarbij beide kanten overtuigd zijn
dat zij het bij het rechte eind hebben. Hoe kan één kant van zo’n meningsverschil zo dom zijn dat het
de juistheid van de andere kant niet kan inzien?

 

Wat betekent het wanneer we iets als dichtbij of veraf bestempelen? Veraf van wat? In het
universum betekent zoiets helemaal niets tenzij je een referentiepunt aanduidt. Iets is ver verwijderd
in vergelijking met iets anders. Afstand betekent enkel iets in relatie tot, tenminste, twee punten in
de ruimte. En het is net hetzelfde met tijd. Iets neemt veel of weinig tijd in beslag betekent enkel iets
in relatie tot iets anders. Op zichzelf kan tijd niet lang of kort zijn. Op zichzelf betekent tijd niets. Op
zichzelf bestaat tijd niet eens. Twee minuten kan een hele lange tijd zijn en een jaar kan een korte
tijd zijn, allemaal afhankelijk van waar je op zit te wachten. Met andere woorden, de
omstandigheden waarin je dit tijdsverloop ervaart bepalen jouw interpretatie van lang of kort. Twee
centimeter kan een grote afstand zijn terwijl twee honderd kilometer een korte afstand kan zijn.
Vandaar dat het gebruik van de woorden om het tijdsverloop of een afstand aan te duiden bepaald
wordt door een andere factor. Men heeft een ander punt nodig van waaruit men de evaluatie kan
maken die het gegeven dan in de ene of de andere richting stuurt. Dan kan het niet langer beide zijn.
Dit betekent dat er zich een splitsing heeft voorgedaan, een tweespalt. Met een referentiepunt
wordt de ruimte opgesplitst in links en rechts, voor en achter, boven en beneden. Een
tijdsreferentiepunt verdeelt de tijd in verleden en toekomst. Deze referentie zal dan heel specifieke
karakteristieken bevatten waarop de uiteindelijke ‘evaluatie’ gebeurt. Deze kunnen onder andere
verwachtingen zijn, of emoties (angst, bezorgdheid, ongeduld) of de ervaring van wat normaal is.

 

Het menselijke dagelijkse leven is gevuld met zulke evaluaties. We benoemen dingen als gemakkelijk
of moeilijk, goed of kwaad, centraal of extreem, links of rechts, aangenaam of wreed, logisch of

waanzin. Geen enkele van deze beschrijvingen, evaluaties, betekenen ook maar iets zonder een
referentiepunt. Twee groepen mensen kunnen totaal tegengestelde opinies en gezichtspunten
hebben aangaande wat er belangrijk is in hun leven en toch, wanneer we over de omheining die hen
scheidt klauteren en we luisteren naar de andere kant dan merken we dat het tegengestelde
gezichtspunt net zoveel waarde heeft, ook al is het volledig verschillend. De ene kant zal bijvoorbeeld
een bepaalde afstand als ver beschouwen terwijl de andere kant vindt dat het dichtbij is. De ene kant
kan van oordeel zijn dat bepaalde levenswijzen goed zijn terwijl de andere kant ze als boosaardig
evalueert. Hoe kunnen we deze kloof overbruggen? Hoe kunnen we dit soort visies verenigen? En is
dat wel nodig?

 

Om naar een nuttig antwoord toe te werken kunnen we misschien eerst eens een kijkje nemen naar
hoe zich dit op de eerste plaats voordoet. Men kan enkel iets beschrijven, een punt in de ruimte, een
deel van tijd, een oordeel over waarde, als men een referentiepunt aangeeft. Met andere woorden,
‘vanuit mijn standpunt zeg ik dat het …’. Dus geef ik een opinie die in relatie staat met mezelf als
individu, of als groep, of als eenheid. Waarom?

 

In een energetisch veld is het onmogelijk om een bepaalde frequentie op een specifieke locatie vast
te leggen. Er bestaat geen locatie in een energetisch veld. Er is vrije beweging, als we dat zo mogen
uitdrukken, in tijd en ruimte. Op elk gegeven moment kan een specifieke frequentie, elk specifiek
kenmerk van energieën binnen een veld, aanwezig zijn op elk punt binnen dat veld. In kwantum
fysica wordt dit idee uitgedrukt door aan te geven dat een elektron op het ene moment op Jupiter
gelokaliseerd kan worden en het volgende moment bevindt ‘datzelfde’ elektron zich in een atoom in
een van jouw huidcellen. Het is in feite dezelfde frequentie die in en uit de materie flipt op alle
mogelijke plaatsen binnen het energetische veld. Als gevolg van lokaal verhoogde druk en dalende
temperaturen wordt een deel van dat energetische veld in de manifestatie van materie ‘gefixeerd’.
De materie bevriest een bepaalde combinatie van een klein deel van het energieveld in een vaste
vorm en plaats, waarbij deze fysieke vorm enkel een uitdrukking is van een heel klein specifiek deel
met enge energetische limieten. De materie is een manifestatie van een heel klein deel van het
volledige energetische spectrum van dat veld. Dit proces plaatst de materie dan op een specifieke
plaats in de ruimte, in tijd en in een specifieke omgeving. Alles in de creatie, inclusief de natuur, is
zo’n manifestatie. Binnen de natuur vormen de mensen specifieke deeltjes van het menselijke
energieveld, dat op zichzelf maar een klein deel omvat van het universele veld. Dit plaatst elk
individu op een welbepaalde plaats, een welbepaald tijdstip en in een welbepaalde omgeving. De
manifestatie van de materie houdt twee delen vast. Eerst is er de fysieke manifestatie hetgeen de
materie vorm geeft en het toelaat om te functioneren binnen deze energetische limieten. En dan is
er het deel van het energieveld dat het samenblijven is van frequenties – de unieke manifestatie van
vorm en functie – die vastzitten in, deel uitmaken van, de ‘bevroren’ deeltjes, hetgeen de fysieke
manifestatie is. In menselijke termen komt dit overeen met aan de ene kant het fysieke lichaam en
aan de andere kant het mentale deel van dat individu. Beide zitten nu vast in tijd, ruimte en mentale
capaciteit, laten we het ‘de levensvisie’ noemen. Vandaar dat een individu de manifestatie is van een
heel klein deel het menselijke energieveld, wat alle mogelijke combinaties bevat van menselijke
uitdrukkingen. Dit ‘bevriest’ het individu in een klein deel van het hele menselijke spectrum. Het
limiteert zijn persoonlijke ruimte, zijn tijd en zijn mentale rekbaarheid of weerbaarheid. Elk individu
zit, met ander woorden, vast in zijn eigen omgeving. Hij is als het ware een product van zijn omgeving
op een specifieke plaats en tijd in de evolutie. Dit zorgt ook voor de beperking in zijn fysieke en
mentale zijn.

 

Nu hebben we dus een vastgelegd punt binnen het menselijke energieveld in de vorm van een
individuele manifestatie. Vanuit dit vaste punt wordt de omgeving rond dit punt opgedeeld, zowel in
de fysieke als mentale zin, en wordt alles relatief met betrekking tot dit individu. Vandaar dat nu het
individu kan verklaren dat, vanuit zijn standpunt, een bepaalde afstand groot is of een bepaalde
tijdsspanne kort. In fysieke termen is het nu zo dat wat ver verwijderd is van zijn eigen positie, op

gelijk welk moment in het fysieke en/of mentale deel van zijn functioneren, hij uitlegt als een grote
afstand. Er bestaat nu een ‘dichtbij’ en een ‘veraf’.

 

Dit kunnen we gemakkelijk waarnemen in onze fysieke realiteit. Maar aangezien alles op eenzelfde
manier werd gecreëerd kan dezelfde structuur ook worden waargenomen in het mentale veld van
het individu. Hij werd gemaakt vanuit een heel kleine sectie van het totale menselijke spectrum.
Enkel een heel specifieke combinatie van energieën heeft geleid tot deze fysieke manifestatie van
het individu, hetgeen op zich ook bepaalt dat een soortgelijke energiecombinatie zijn fysieke
manifestatie omringt, het niet-materiële deel van het menselijke leven. Dit niet-fysieke maakt een
integraal deel uit van wie dat individu is. Zo zal hij nu energetische frequenties, of combinaties van
energieën, die een grote overeenkomst vertonen met deze van zijn eigen opmaak ervaren als zijnde
dichtbij en deze die heel erg verschillend zijn als veraf.

 

Wat dat individu nu in het leven tegenkomt dat erg dicht bij zijn eigen innerlijke evenwicht ligt zal hij
aanvoelen en evalueren als zijnde ‘goed’, als comfortabel. Wat verder verwijderd is van zijn eigen
evenwicht wordt als ‘slecht’ bestempeld of zelfs ‘kwaadaardig’. Dit laatste gebeurt wanneer de
dreiging rechtstreeks gericht is naar zijn innerlijke evenwicht, hetgeen hem hiervoor dan ook erg
angstig maakt. Hij zal een sterke neiging hebben om hier de strijd tegen aan te binden. Hij zal
proberen om het fysisch zo ver mogelijk van hem weg te houden of het zelfs te vernietigen of hij zal
proberen om het gevaar af te schrikken door heel veel kabaal te maken.

 

Het kwaad bestaat enkel in relatie tot een referentiepunt. Iets vergelijken met een overeengekomen
standaard laat de mens toe in te schatten hoe groot het potentiële gevaar voor dat referentiepunt is,
hoe veraf of dicht bij het evenwicht van het buiten energieveld zich bevindt in relatie tot dat van het
individu of van de groep. Wij gebruiken woorden en concepten om onszelf ervan te overtuigen dat
onze evaluatie op zich waarde heeft. Wij voelen onszelf een stuk beter als we onze acties kunnen
omschrijven als een ‘heilige’ oorlog of een strijd voor vrede, als wij ons gedrag kunnen
verantwoorden, en dan op de eerste plaats naar onszelf toe. Wij willen niet geconfronteerd worden
met het feit dat onze opponenten net hetzelfde gevoel hebben om betrokken te zijn in hun
rechtvaardige oorlog. Eén van ons moet gelijk hebben, hetgeen dadelijk tot gevolg heeft dat de ander
‘fout’ is, liegt en bedriegt. Als we erin slagen om onszelf ervan te overtuigen dat wij in ons denken en
in onze acties correct zijn dan voelen we ons gesterkt in het geloof dat we het juiste pad bewandelen.
Die ander moet dan weldegelijk fout zitten. En wij doen dit allemaal, of het nu gaat over
meningsverschillen tussen individuen, tussen naties, tussen etnische groepen, tussen religieuze
groepen, en zo meer.

 

En dit alles begint bij het feit dat we bang zijn voor iets dat voor ons, voor ons leven, veraf is, er erg
vreemd aan is. Wij zijn doodsbenauwd voor dingen die we niet echt begrijpen, voor dingen waar we
geen voeling mee hebben. Wij voelen ons bedreigd door alles dat anders is dan ons eigen evenwicht,
ons eigen comfort. En wij reageren door het onbekende ver weg te houden van onszelf in plaats van
ons open te stellen voor de mogelijkheid om iets nieuws te leren, om nieuwe ervaringen op te doen,
de mogelijkheid voor een nieuw leven. Deze angst zit verankerd in het feit dat wij niet erkennen dat
datgene wat we kunnen waarnemen van het leven, van de natuur, van de creatie, een uitermate
klein deel is vanwege de kortzichtigheid van onze zintuigen, inclusief onze intuïtie, en dat we ons niet
kunnen losmaken van dat gefixeerde punt waar we deze fysieke manifestatie binnentraden. Met
andere woorden, we kunnen onszelf niet in iemand anders zijn schoenen verplaatsen, laat staan
iemand anders van wie zijn achtergrond en levenservaringen volslagen verschillend zijn van de onze.
En tegelijkertijd kunnen we ook niet zo ver in onze omgeving reiken dat we alle aspecten van het
leven kunnen waarnemen en begrijpen. Wat we niet kunnen bevatten binnen het kader van dat
beperkte deel van het energetische spectrum, dat in elk van ons gefixeerd werd als een individu,
maakt ons bang. Wij zijn bang dat het niet-familiaire ons persoonlijk evenwicht zal verstoren of het

evenwicht van de groep waar we toe behoren. Dat is waarom het als ‘levensbedreigend’ aanvoelt.
Dat is waarom we ons ‘verplicht’ voelen om er tegen te vechten, om ons er tegen te verzetten.

 

En hier ligt meteen ook de oplossing. Alle dualiteiten ontstaan van het moment wij een punt in het
leven vastleggen van waaruit wij alles in het leven gaan evalueren. Van dan af wordt alles ofwel
aanvaardbaar ofwel onaanvaardbaar in het leven. Vanuit dat punt wordt alles in het leven ofwel
veraf ofwel dichtbij. De dualiteit houdt op van het moment wij het fixatiepunt, het referentiepunt,
verlaten. Zo eenvoudig is het. Van het moment wij er niet langer op staan om het leven enkel te
benaderen vanuit ons eigen standpunt, van het moment wij andere standpunten als echt
evenwaardig gaan benaderen, verliezen we het ‘goed’ en het ‘kwaad’ in het leven. Van het moment
dat wij ons niet langer bedreigd voelen in het leven door iets dat niet het onze is, bevrijden wij
onszelf van angst, van alle angst. Niet langer bang zijn voor het onbekende verwijdert de gevaren
niet uit het leven. Het verwijdert wel de ingebeelde gevaren. Niet alles dat we niet kennen vormt een
directe bedreiging voor ons leven. En dit toont ons de dualiteit binnen het idee van een gevaar. Er
bestaan reële gevaren, gevaren waar ik op het moment zelf mee geconfronteerd word, hier en nu, en
er zijn veronderstelde gevaren van dingen die misschien staan te gebeuren of misschien een
negatieve invloed zouden kunnen hebben.

 

Als mens hebben andere mensen ons verteld dat we niet moeten wachten tot we oog in oog staan
met werkelijke gevaren. Men heeft ons verteld dat het verstandig is om op potentiële gevaren te
anticiperen en te reageren op het idee van gevaren in plaats van te reageren op de werkelijkheid van
ons bestaan. Men heeft ons verteld dat we veiliger zijn als we anticiperen. Natuurlijk moeten we dan
wel voortdurend onze omgeving aftasten voor ‘potentiële’ gevaren. Dit aftasten en beoordelen kan
enkel gedaan worden vanuit ons eigen referentiepunt. Hoe enger jouw referentiepunt wordt hoe
meer omstandigheden als gevaren zullen geïdentificeerd worden. Het feit dat we voor een leven van
anticipatie kiezen betekent dat we nooit meer in ons leven ons referentiepunt nog kunnen verleggen.
Want mochten we dat toch doen dan weten we plots niets meer met zekerheid, dan laten we de
gekende realiteit, inclusief alle geanticipeerde angsten, los en dan wordt het leven niets anders meer
dan een web van dreigende situaties, links rechts, boven onder, overal. Als we niet toestaan dat
andere dan onze eigen ervaringen deel uitmaken van wie we zijn dan kunnen we ons nooit
comfortabel voelen met iets dat anders is dan onze vastgepinde wereld. De stabiliteit van het leven
ligt dan in een rotsvast referentiepunt, een punt dat we heel goed kennen en van waar we de
omgeving van het leven verkennen. Op die manier kunnen we gemakkelijk de veranderingen in die
omgeving waarnemen en daar potentiële gevaren in zien. Een potentieel gevaar is alles dat anders
ruikt, anders uitziet, anders aanvoelt, vergeleken met wat we gewoon zijn. Vandaar, als we het in
andere algemene bewoordingen uitdrukken dan leest het als: iets nieuws leren kan potentieel mijn
leven verwoesten.

 

Dus is dat geen goed idee, en we gaan ons niet veiliger voelen als we dat punt in het leven waaraan
we vast geankerd zitten gaan loslaten. Dus zal de dualiteit in onze perceptie altijd blijven bestaan.
Dus, ondanks het feit dat we de oorsprong van de dualiteit aangetoond hebben zijn we niet in de
mogelijkheid om ze te verwijderen. Dus kunnen we maar best doorgaan met het strijden in onze
heilige oorlogen en het blijven ruzie maken over wie gelijk heeft en wie niet, over wie goed is en wie
kwaadaardig.

 

Of we kunnen ons bewust worden van het feit dat de manier waarop wij het leven bekijken, als
individu en als groep, bepaald wordt door ons referentiepunt en dat anderen een evenwaardig maar
totaal verschillend of zelfs tegenovergesteld referentiepunt kunnen en mogen hanteren. Als we ons
bewust zijn van het feit dat dit een direct gevolg is van de structuur van het leven zelf en dat daaruit
blijkt dat niemand gelijk heeft en een ander ongelijk, dan mogen we concluderen dat er verder geen
nood meer is om bang te zijn of om te vechten om de bovenhand te krijgen. Dan mogen we
concluderen dat het meest belangrijke in het leven is, en het meest deugddoende, de mogelijkheid te

hebben om iets bij te leren en angstig zijn af te leren. Dan mogen we concluderen dat anderen in hun
positie te laten net zoals wij aan de onze vasthouden een zekere weg openlegt naar blijvende vrede.
Dan mogen we concluderen dat we niet allemaal hetzelfde soort leven nodig hebben, dezelfde soort
structuur in het leven, dezelfde basisregels voor het leven, maar dat we allemaal met rust gelaten
willen worden in de structuur van ons eigen leven, in het eigen referentiepunt.

 

We zouden kunnen beslissen om anderen met rust te laten zodat zij kunnen leven zoals zij dat
wensen.
We zouden kunnen beslissen dat gelijkheid enkel van toepassing is in een klein gebied rondom elk
referentiepunt.
We zouden kunnen beslissen dat er nooit een blijvende gelijkheid kan bestaan die zich over een
groter gebied uitbreidt, over verschillende soorten levens, over verschillende gefixeerde punten, en
dat de enige echte gelijkheid die bestaat is dat elk leven evenveel recht heeft om geleefd te worden
op de manier waarop dat leven het nodig heeft.
We zouden kunnen beslissen dat andere mensen ook een rustig leven wensen, ook wensen om
gerust gelaten te worden zodat ze zich met de eenvoudige noodzakelijkheden van het leven kunnen
bezighouden, wat deze ook mogen zijn en hoe verschillend deze ook mogen zijn van wat wij weten
en kennen.
We zouden kunnen beslissen dat we allemaal mensen zijn, maar dat we allemaal anders zijn en dat
we allemaal andere dingen nodig hebben op andere momenten in het leven.
We zouden kunnen beslissen dat mensen die anders zijn dan onszelf geen bedreiging vormen voor
ons.

 

We zouden kunnen beslissen om ons bezig te houden met de echte gevaren van het leven in plaats
van ons te belasten met ingebeelde gevaren.

 

We zouden kunnen beslissen dat het echte gevaar erin bestaat om gedood te worden of ons leven
vernietigd te zien, en dat zulk gevaar ligt in onze persoonlijke participatie in conflict en oorlog, of we
deze nu als heilig of niet bestempelen.

bottom of page